Sje’ol, Neder Wereld Maar liefst zeventig keer komt de naam Sje’ol [
Tehilliem oa.16:10] in de TeNaCH voor. Het commentaar van de
Ibn Ezra op
Bereesjiet/Gen. 37:35 betekent Sje’ol letterlijk ‘graf’.
Rasji legt echter uit dat hoewel de duidelijke betekenis van sje’ol ‘graf’ is, kan het exegetisch verwijzen naar het postmortale vagevuur van de ziel. De
Malbim schrijft dat sje’ol letterlijk een diepe put betekent waaruit het onmogelijk is om eruit te komen. Dit geldt zowel voor een "graf" als voor een gehinnom.
De
sjoresj, wortel, van het woordje sje’ol is sjin-lamed. Deze twee letters verwijzen naar ‘weggooien’ en ‘ontkrachten’ [
Rabbi Shlomo Pappenheim van Breslau (1740–1814)]. Die betekenis strekt zich ook uit tot het graf omdat de dood het begin markeert van een bestaansgebied dat 'weg' is uit het rijk van de levenden.
Een ander idee waar sje’ol voor staat komt van
Rabbi Tzvi Matisyahu Abrahams. Hij legt in zijn boek
Root Connections [pag.274] uit dat het graf sje’ol wordt genoemd, omdat op het moment dat we in de grond worden geplaatst, hangt er een grote vraagteken [sjeilah] boven ons hoofd waar we naartoe gaan.
Avadon, Vernietiging De tweede level van gehinnom is Avadon [
Tehilliem/Ps. 88:12]. Avadon verwijst naar de vernietiging/rotting van het lichaam na de dood, of het feit dat zielen daar gedurende enige tijd “verloren” of “vernietigd” [‘avad] zijn.
Be’er Sjachat, Put, Kuil Derde niveau in gehinnom is Be’er Sjachat [
Tehilliem 16:11; 55:24].
Commentaar op
Tehilliem 55:24 wordt Be’er Sjachat met de Bron van Vernietiging aangeduid. Be’er betekent bron [zoals een waterput, welput].
Rav Hirsch leert dat Dawied Hamelech met Be’er Sjachat het volgende bedoelt. Een welput is de bron waaruit water ontspringt. In deze pasoek doelde Dawied Hamelech op Architophel en Do’eg, twee leiders van het volk en dus twee bronnen waaruit het volk hun kennis putten. In plaats dat zij Torah ontsproten, ontsproten zij sinat chinam, ongegronde haat naar het volk ten aanzien van hun melech. Uiteindelijk gingen zij ten onder door hun eigen valstrikken.
Rabbi Avraham Bedersi HaPenini [1230–1300] legt uit dat een sjachat een kuil is die gegraven wordt om wilde dieren te vangen. Hij verbindt dit met gehinnom omdat de goddelozen soms vallen zetten om de rechtvaardigen erin te laten lopen. Hij legt ook uit dat sjachat een uitdrukking is van 'vernietiging' [
hasjchatah], want het lichaam rot en ontbindt in het graf.
Rabbi Pappenheim legt uit dat de sjoresj van sjachat sjin-chet is, wat naar "buigen" [
sjechijah] verwijst, Dit is verbonden met een "put" of kuil, omdat wanneer iemand vastzit op zo'n krappe plek, wordt hij gedwongen zijn lichaam te "buigen".
Bor Sjaon, Put van Tumult Bor Sja’on kunnen we terugvinden in
Tehilliem 40:3. Dawied Hamelech leert, volgens
Radak op zijn commentaar op deze Tehilliem, dat hij zijn ziekte als een waterig graf ervoer die hem levend wilde verslinden.
Rabbi Yehoshua ben Levi leert dat sja’on lawaai of tumult betekent. Anderen menen, zoals
Rabbi Yonah ibn Janach, betekent sja’on een opeenvolging van lawaai, maar sja’on komt ook van
sja’anan. Sja’anan betekent “stilte”. Dit lijkt tegenstrijdig. In het Hebreeuws komt het vaker voor dat woorden een diametraal tegenovergestelde betekenissen hebben met soms gerelateerde wortels. In het licht hiervan lijkt het erop dat Bor Sja’on eigenlijk 'put van stilte' betekent en dat zou verwijzen naar het feit dat men na de dood niet meer kan klagen of zelfs spreken.
Rasji [commentaar op
Jesjajahoe/Jes. 9:4] en
Radak in
Sefer Hashorashim leggen uit sja’on dezelfde sjoresj heeft als
sjoa’, holocaust, catastrofe en vernietiging. Zowel de termen Avadon en Sjachat zijn aan het woordje vernietiging verwant.
Tit Hajawen, modderige klei Rabbi Yehoshua ben Levi leert dat Tit Hajaven modderige klei betekent. Het woordje kunnen we vinden in T
ehilliem 40:3 naast Bor Sja’on. Jawen is een synoniem van
refesj, vuil. Dit refereert naar de modder van de zeebeving van de Jam Soef [
Rasji] op deze Tehilliem.
Malbim vertaalt tit hajawen met drijfzand. Drijfzand wordt in gehinnom aangeduid, dat iemand niet kan ontsnappen aan de gevolgen van zijn zonden. Want in Tit Hajawen, wordt iemands bewegingsvrijheid beperkt alsof hij in drijfzand zit. Woordje hajawen heeft de sjoresj joed-noen. Dit verwijst naar bedrog "streek" [iemand een streek leveren] of "bedrog". Ook is deze wortel is gerelateerd aan het woord
ona’ah: "
winst behalen door iemand te bedriegen", maar ook aan jajin, wijn. Wijn bedriegt de drinker met zijn goede smaak maar ondertussen neemt wijn je heldere denkvermogen weg. Zo is dat ook met drijfzand, drijfzand bedriegt de wandelaar door te lijken op een droog land, maar zodra je erop loopt zak je er door heen en kun je erin verdrinken. Rav Hirsch in zijn commentaar op
Bereesjiet/Gen. 9:20 en r
abbi Aharon Marcus in
Keset HaSofer op
Bereesjiet 10:2 geven soortgelijke ideeën over Tit Hajaven.
Tsal Mawet, Schaduw van de Dood Tsal Mawet, schaduw van de dood, kunnen we vinden in
Tehilliem 107:10 en
Ijov/Job 10:21. Erets Hatachtit, de onderwereld De zevende en laatste niveau is Erets Hatachtit, letterlijk: "de onderwereld”. Hier komt men chas wesjalom nooit meer uit tot
iboed.
De
Talmoed Sotah 10b legt naar aanleiding van
Sjmoe'el/Sam. II 19:1 uit dat Dawied Hamelech acht keer uitschreeuwde ten gunste van zijn verleden zoon Avsjalom die hoogverraad naar zijn vader had gepleegd [toen Dawied Hamelech hoorde dat zijn Avsjalom sneuvelde, "
was de koning zwaar bedroefd en ging naar de kamer boven het poort en huilde en toen hij ging zei hij: 'mijn zoon [1]
Avsjalom [2],
mijn zoon [3],
mijn zoon [4]
Avsjalom [5]! Ik zou dood voor je willen gaan, oh
Avsjalom [6],
mijn zoon [7],
mijn zoon [8]!'"].
Vandaar dat hij zowel Avsjalom bij naam noemde als hem als 'mijn zoon' aanduidde. De eerste zeven uitroepingen haalde Avsjalom, die in de laagste niveau van de hel terecht was gekomen Erets Hatachtit, uit de zeven niveaus van gehinnom! Dawied Hamelech's achtste uitroep zorgde ervoor dat Avsjalom waardig werd om Olam Haba binnen te gaan.
Maharsha legt dan uit [
Sotah 10b] dat normaliter de verdiensten van de vader de zondige zoon niet kan redden van straf [
Tosafot, Sotah 10b]. Maar in het geval van Avsjalom was dit anders. Avsjalom was een onderdeel van hetgeen Nathan Hanavi aan Dawied Hamelech was voorspeld na de zonde met Bath Sjeva, namelijk - zie Tehilliem 70 - dat kwaad vanuit zijn eigen huis zou opstaan [
Sjmoe'el II 12:11]. Er kan dus gesteld worden dat Avsjalom deels in de hel kwam door de zonde van zijn vader. Dawied Hamelech zag dit direct in en daarom riep hij dat hij graag in zijn plaats had willen sterven. Zijn tefillah was dus succesvol, omdat hij in realiteit voor zichzelf dawende. Ook in deze pasoek wordt in enkelvoud uitgesproken, terwijl het in meervoud word geschreven [er wordt gezegd
"ta'alenie - enkelvoud - maar in werkelijkheid staat "
ta'alenoe" - meervoud].
En van de diepten van de aarde, haal ons [Avsjalom en ik Dawied Hamelech]
weer op...".