19 Adar 5784 | 29 maart 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Vroege aanwijzingen voor ons recht op Erets Jisrael
Publicatiedatum: donderdag 23 juni 2011 Auteur: Dayan mr. Drs. R. Evers | 1.712 keer gelezen
Heilige Plaatsen, Opperrabbijn R. Evers, Zionisme »

Angst voor een nieuwe Zondvloed
De mensen in die tijd waren doodsbang dat ze weer door een Zondvloed getroffen zouden worden. Ze zochten een plaats waar ze veilig konden wonen en vonden die in een grote vallei in Babylonië. Nimrod stelde de mensen voor een grote stad te bouwen, zodat ze niet verspreid zouden raken over de aarde. Daarin wilde hij een grote toren laten bouwen. Iedereen reageerde enthousiast op dit voorstel. Het plan vond unanieme bijval maar iedereen had zo zijn eigen motieven voor de bouw.
Sommigen dachten, dat ze op de toren veilig zouden zijn tegen een nieuwe Zondvloed. Anderen meenden dat ze zich hiermee een geweldige naam konden maken en wilden bovenop de toren afgoden dienen. Een derde groep wilde vanuit de toren de G’ddelijke heerschappij in de Hemel aanvallen. Ze vonden het niet “eerlijk dat G’d als enige in de Hemel woonde’’ en besloten een afgodenbeeld bovenop de toren te zetten met een zwaard in hun hand om oorlog te verklaren aan G’d. Een vierde groep meende dat het heelal niet stevig genoeg in elkaar zat en dat er eens in de 1656 jaar een Zondvloed op stapel stond. Door middel van de toren van Bawel wilden zij voorkomen dat de Hemel weer in zou storten en zij planden vier pilaren om het uitspansel te steunen. De eerste pilaar zou de toren van Bawel worden.

Gedoemd te mislukken
Omdat in de vallei van Babylonië geen natuurlijke stenen waren, moesten alle stenen gebakken worden. Binnen de kortste keren was toren zo hoog, dat het een jaar kostte om naar de top te klimmen. Langzamerhand ontaardde deze onderneming in een onmenselijke situatie. Als er stenen naar beneden vielen, treurde en rouwde iedereen omdat het werk belemmerd werd. Maar als er mensen naar beneden vielen, had niemand daar geduld en aandacht voor. Er was echter één man die zich niet met de nieuwe plannen kon verenigen. Dat was Awraham die op dat moment 48 jaar oud was. Toen de bouwers Awraham vroegen om te helpen, stelde hij dat zij de ware G’d hadden verlaten en daarvoor een stenen toren in de plaats hadden gemaakt. Hij vervloekte de torenbouwers maar de mensen lachten hem uit: “Kijk naar deze onvruchtbare muilezel. Hij heeft niet eens kinderen!”.

Rovers zijn jullie!
Awrahams protesten tegen de torenbouw hadden indirect te maken met ons recht op Erets Jisraëel. Iets verder in de Tora staat er: “De Kena’anieten woonden toen in het land” (Bereesjiet 12:6). Naar aanleiding van deze tekst stelt Rasjie (1040-1105): “Oorspronkelijk was het land toegezegd aan de afstammelingen van Sjeem (Sem) maar de Kena’anieten veroverden het rond die tijd op de Semitische volkeren”. Op de eerste zin uit de Tora, waarin de schepping van de wereld word besproken, verklaart Rasjie: “Andere volkeren kunnen zeggen dat het joodse volk het land van hen heeft gestolen. Daarom vermeldt de Tora duidelijk hoe Erets Jisraeël aan het joodse volk werd beloofd”.
Toch is dit moeilijk te begrijpen. Waarom zouden wij onze tegenstanders niet kunnen tegenwerpen, dat het land door de vroegere bewoners van Kena’an zelf ook geroofd is !?. Toch blijft de toezegging: “En G’d zei tegen Avraham: “Aan jouw afstammelingen zal Ik dit land geven” nodig. Men had namelijk kunnen vragen: ”Zou het niet rechtvaardiger zijn om het land terug te geven aan alle oorspronkelijke Semitische volkeren en niet alleen aan de kinderen van Avraham? Waarom kunnen we niet vele andere afstammelingen van Sem, die tien generaties voor Awraham leefde, het recht op Erets Jisraëel claimen?”.

Het antwoord van de Chatam Sofeer
De Chatam Sofeer antwoordde hierop: “In de tijd van Noach werd de wereld verdeeld tussen Sjeem, Cham en Jefet. Cham kreeg Afrika, Jefet Europa en Sjeem kreeg Azië, waarin Erets Jisraëel ligt. Toen iedereen begon te bouwen aan de toren van Bawel hadden ze geen behoefte meer aan het land Israël. Ze zeiden: “Wat hebben wij nog aan onze landerijen, als we toch samen met z’n allen in een toren gaan wonen?”. Daarom verklaarden zij uiteindelijk hun bezit hefkeer (niemandsland). Nadat G’d had ingegrepen, de bouw van de toren van Bawel had stopgezet en de mensen over de wereld had verspreid, kwamen de Kena’anieten in Israël terecht. Ze meenden dat ze dit zonder meer in bezit konden nemen omdat niemand meer het eigendom daarover claimde. Maar ze waren een ding vergeten. Awraham had zich altijd tegen de bouw van Bawel-toren gekeerd. Hij was de enige uit zijn tijd, die zijn rechten op het Heilige Land niet hefkeer had verklaard. Daarom waren het uiteindelijk alleen de afstammelingen van Awraham, die het recht op het Beloofde Land hadden behouden!

©Dayan mr. drs. R. Evers 2011

«      1   |   2   
Copyright © 2011 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.