19 Adar 5784 | 29 maart 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Massale revival en een mysterieuze achtste dag
Publicatiedatum: vrijdag 28 september 2012 Auteur: Dayan mr. drs. R. Evers | 2.029 keer gelezen
Soekkot, Opperrabbijn R. Evers, Sjmini Atseret/Simchat Torah »

Soekot, Loofhuttenfeest, het Slotfeest Simchat Tora

De maand Tisjri is vol wijding, herinnering en symboliek. Vier dagen na Jom Kippoer vieren we Soekot. Een week later vieren wij het Slotfeest en Simchat Tora. Dit vormt een stijgende lijn van gehechtheid aan G'd.

Soekot Loofhuttenfeest
datum: 15-21 Tisjri, 1 t/m7 oktober 2012
Sjemini chag ha'atseret Slotfeest datum: 22 Tisjri - 8 oktober 2012
Simchat Tora Vreugde der Wet
datum: 23 Tisjri - 9 oktober 2012

Soekot of Loofhuttenfeest is een feest uit de Tora dat zeven dagen duurt en waarbij wordt herdacht dat de Joden veertig jaar lang in de Sinaïwoestijn onder de bescherming van G'd rondtrokken en verbleven in tenten of hutten van loof en takken. Dit rondzwerven vond plaats tussen de uittocht uit Egypte in het jaar 2448 na de Schepping die met Pesach wordt gevierd en de intocht in het Beloofde Land veertig jaar later, in 2488.

Sjemini chag ha'atseret is het slotfeest. Het sluit het Loofhuttenfeest af en is een feestdag om nog even heel intiem bij G'd te zijn. Simchat Tora is de tweede dag van het Slotfeest waarop wordt gevierd dat het Joodse volk de Tora kreeg, deze bestudeert, ieder jaar weer uitleest.


Sjemini chag ha'atseret betekent letterlijk de achtste dag, het feest van de afsluiting. In de volksmond wordt het afgekort tot Sjemini Atseret en in het Nederlands Slotfeest. Wat heeft dit Slotfeest te maken met Soekot, dat ook een oogstfeest is? Het Slotfeest heeft geen historische of landbouwkundige achtergrond. Waarom is Sjemini Atseret het sluitstuk van het Loofhuttenfeest? Speelt het getal acht nog een rol?

Mijn vader moest eens vrijvragen voor Soekot. Onbevangen begon hij uit te leggen aan zijn opdrachtgevers dat hij niet kon komen werken omdat zijn voorouders meer dan 3300 jaar geleden door de woestijn trokken en in loofhutten woonden. Zijn opdrachtgevers trokken hun wenkbrauwen op maar gaven wel vrij. Zij kenden de Bijbel ook: ‘Jullie zullen zeven dagen in de soeka, loofhut, verblijven’ (Lev. 23:42).

Dat wil zeggen: jullie moeten erin wonen, zoals men woont in zijn huis, gedurende het hele jaar. Zo moet nu de soeka de woning zijn. Men brengt al zijn mooie huis­raad in de loofhut, men eet en drinkt er, men leert en –indien mogelijk– slaapt men in de soeka en brengt er zijn tijd door. Wanneer men wil telefoneren, dan doet men dat in de soeka. Ook als men in zijn eentje davvent (bidt), davvent men in de soeka.

Het gebod om in de loofhut te zitten wordt een aantal maal herhaald in de Tora. Ook in de latere Joodse geschiedenis wordt er gewag gemaakt van het vieren van Soekot. Zo wordt er in het boek Koningen vermeld hoe het volk zich bij koning Salomo verzamelde in de zevende maand Tisjri (september) en dat Salomo Soekot combineerde met de inwijding van de eerste Tempel in Jeruzalem (Koningen I: 8: 8 en 65). De afvallige koning Jerovam ben Nevat, opvolger van Salomo, probeerde een nieuw feest in te stellen in de achtste maand op de 15e hetgeen een duidelijke imitatie was van Soekot, dat in de zevende maand valt op de 15e.

Vergetelheid na Babylonische ballingschap
Maar het lijkt er op, dat Soekot bij een deel van het volk in vergetelheid was geraakt na de Babylonische ballingschap. In het boek Nechemja staat over de periode vlak voor de herbouw van de Tweede Tempel, dat ‘er in de Tora gevonden werd, dat er geschreven stond, dat G’d Mosje opdracht had gegeven, dat de Joden in soekot moesten zitten tijdens het Loofhuttenfeest in de zevende maand. Men liet toen het volgende rondgaan in al hun steden en in Jeruzalem: gaat uit naar de bergen en breng olijventakken…myrthetakken, dadeltakken, zoals er geschreven staat. Het volk trok er op uit en maakte zich soekot, ieder op zijn dak, in hun voorhoven, in het voorhof van de Tempel, en op verschillende plaatsen op straat. De gehele gemeente van terugkerenden uit de ballingschap maakte loofhutten, en zij zaten in de soekot, want dat hadden de Joden niet gedaan sinds de dagen van Jozua, zoon van Noen’, toen de Joden voor het eerst in de geschiedenis Israël binnentrokken.

De tekst vervolgt: ’De vreugde was erg groot, men las iedere dag uit de Tora voor, van de eerste tot en met de laatste dag, men maakte zeven dagen feest en op de achtste dag was het het Slotfeest, Sjemini chag ha’atseret’ (Nechemja 8: 14-18). Het lijkt er op, dat men Soekot vergeten was en het opnieuw ontdekt had. Maar is dat logisch en plausibel? Zou men vanaf Jozua, zoon van Noen, niet meer in de soeka hebben gezeten? Zou koning David deze opdracht uit de Tora niet vervuld hebben? Dat lijkt bizar. De Talmoed zelf stelt deze vraag (B.T. Erechien 32b) en lijkt er van uit te gaan, dat dit onmogelijk is: ‘Is het denkbaar, dat koning David geen soeka heeft gemaakt totdat Ezra, de schrijver kwam?’ Natuurlijk had men in alle generaties onafgebroken in de soeka gezeten.

Minder storende gedachten
De Talmoed antwoordt dan ook dat het om een kwalitatieve vernieuwing ging. Men zat na de Babylonische ballingschap op een hoger niveau in de soeka. Vroeger neigde men veel tot afgoderij. Vlak voor de verwoesting van de eerste Tempel diende vrijwel iedereen afgoden. Daarom werd de eerste Tempel vernietigd. Deze hang naar afgoderij en zwarte magie stoorde de religieuze beleving, zelfs wanneer men alle geboden stipt en punctueel uitvoerde. De Wijzen zagen, dat de neiging tot afgoderij zo erg was, dat ze G’d smeekten om de gevoeligheid voor afgoderij weg te nemen. Dit verzoek werd ingewilligd. Daardoor kwam het monotheistische religieuze leven op een hoger niveau. Nu men zich veel meer alleen op G’d richtte, zat men ook in de soeka met zuiverder intenties en bedoelingen. Sinds de dagen van Jozua was men niet zo puur omgegaan met de voorschriften van de Tora omdat men altijd gehinderd werd door vreemde gedachten en ingevingen, die het geloof in de Ene G’d ernstig stoorden.

Massale spirituele opleving
Maar een andere verklaring is ook mogelijk. In de Midrasj­verzameling Sifree (Ekev 48) wordt vermeld, dat de Tora bijna vergeten was in de tijd van Ezra en Nechemja, een aantal eeuwen voor de burgerlijke jaartelling. Als Ezra en Nechemja niet hadden ingegrepen was een deel van het volk niet meer betrokken geweest bij de Tora. Zij zorgden er voor, dat iedereen weer meedeed. Vanaf de tijd van Jehosjoea ben Noen was het niet meer voorgekomen, dat iedereen deze opdracht uit de Tora zo massaal vervulde.
Inderdaad had koning David deze mitsva zeker vervuld. Maar het ging bij Ezra en Nechemja om het hele volk. Er was na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap sprake van een enorme spirituele opleving, die zijn weerga lange tijd niet gekend had. Daarom staat dit ook in Tenach (Bijbel). Rabbi Jehoeda Halevi (12e eeuw) stelt in zijn filosofische werk Koezari (3:63), dat Tenach alleen de grote, openbare gebeurtenissen beschrijft. De nieuwe geest, de opwekking, sloeg over op iedereen en hield het hele volk in zijn greep. Daarom wordt het in Tenach vermeld.

Hemelbedden
In de tijd, dat de Mondelinge Leer, de Misjna werd opgeschreven (omstreeks 200 n.d.g.j.) was men zeer precies met zitten en slapen in de soeka. Normaliter was er voldoende slaapplaats voor alle pelgrims in Jeruzalem gedurende de drie voetfeesten Pesach, Sjavoe’ot en Soekot. Alleen tijdens dit laatste feest moest iedere trekker naar Jeruzalem in een soeka slapen. Meestal sliepen de gasten binnen en de gastheren buiten, als het niet anders kon. Maar tijdens Soekot was het anders. De Tosefta (Soeka 2:3) vertelt, dat men voor de gasten een soort hemelbedden uit de huizen naar beneden takelde. Op de hemelbedden legde men sechach, loof en takken neer. Zo kon men onder de blote hemel in een kleine soeka slapen. Sjammai ging heel ver met de soeka. Toen zijn schoondochter een baby kreeg, maakte hij een gat in het dak en legde daar takken op zodat het jongetje direct na de geboorte in de soeka kon liggen (Soeka 2:8). Koningin Helena, die aan het einde van de eerste Tempelperiode Joods was geworden en in Jeruzalem was komen wonen met haar zeven kleine zonen vervulde het wonen in de soeka uitermate precies. Sjemini chag ha'atseret, Slotfeest Sjemini chag ha’atseret, het Slotfeest direct na Soekot, blijft een mysterieuze Jom Tov. Het is niet verbonden met een historische of landbouwkundige gebeurtenis. De opdracht van de Tora om ‘geheel verheugd te zijn’, slaat volgens de Talmoed op deze achtste dag van Soekot. De Wijzen hebben Sjemini chag ha’atseret, de laatste dag Soekot – zo op het eerste gezicht zonder enige fundering in de Tora – uitgeroepen tot Simchat Tora, de dag waarop wij ons verheugen over de Tora. De Tora wordt daarop uitgelezen om direct daarna weer opnieuw te beginnen.

Twee cycli
De Joodse kalender kent twee cycli van Jamiem Toviem met begin- en eindpunten. Op Pesach werd het Joodse volk fysiek bevrijd. Na 49 dagen culmineert Pesach in Sjavoe’ot, wanneer we de Openbaring van de Tora op de berg Sinaï, de climax van een werkelijke bevrijding vieren. Fysieke vrijheid zonder geestelijke verlossing heeft geen inhoud. Net zoals Sjavoe’ot de climax vormt van Pesach, is Sjemini chag ha’atseret het ‘sluitstuk’ van een lange periode van tesjoeva (inkeer en berouw), die begon in de maand Elloel, met Rosj Hasjana een intensieve wending neemt en zijn piek bereikt op Jom Kippoer. De herwonnen spirituele reinheid vieren wij in de loofhut, die een symbool is voor de Tempel. Wij zijn van onze schulden verlost. Wij kunnen weer een intieme relatie aangaan met G’d. De zeven dagen van Soekot worden wel vergeleken met de zeven dagen van huwelijksviering, uiting van onze hernieuwde band met het Opperwezen. Maar de functie van de achtste dag, Sjemini chag ha’atseret, blijft gehuld in een waas van geheimzinnigheid.

Passief en actief – een wereld van verschil
Op Pesach vieren wij onze nationale geboorte. Op Sjavoe’ot gedenken we, dat G’d ons de Tora gaf. Bij beide gelegenheden bleef het Joodse Volk passief. Vanaf Elloel tot en met Soekot vieren wij onze activiteit, waarin wij ons afvragen wat wij kunnen terugdoen voor G'd. Op Rosj Hasjana proberen wij ons te rehabiliteren, Jom Kippoer benadrukt onze capaciteit om het aardse te ontstijgen – als Engelen eten en drinken we niet en houden ons de hele dag bezig met hogere zaken – en op Soekot loven wij G’d met de plantenbundel – de flora – en zitten we in de Soeka-Tempel, waar vroeger 70 ossen voor de 70 volkeren werden geofferd, waarmee wij tot uitdrukking brengen dat wij in staat zijn de hele wereld van flora via het dier tot de mens, op een hoger plan van gewijde dienstbaarheid te tillen door onze eigen inzet.
Wanneer wij op Sjemini chag ha’atseret onze loofhutten verlaten en de afgelopen periode overzien, kunnen we ‘geheel verheugd’ raken. We vieren niet de vreugde van het traject Pesach-Sjavoe’ot, waarin wij volkomen overgeleverd waren aan G’ds goedheid en genade. Het geheim van de tweede cyclus Elloel-Rosj Hasjana-Jom Kippoer-Soekot ligt in de zelfwerkzaamheid van de mens, die op eigen kracht en innerlijk gemotiveerd terugkrabbelt op de rechte weg.

G’ds partner
Het Joodse Volk wordt G’ds partner genoemd omdat wij in staat zijn onszelf en de wereld om ons heen tot een hoger niveau van perfectie te verheffen. Op Sjavoe’ot vieren wij het historische feit, dat G’d ons de Tora gaf. Sjemini chag ha’atseret viert het feit, dat wij het hele jaar de Tora gelezen en bestudeerd hebben uit eigen initiatief. De vreugde, die wij voelen is inderdaad overweldigend. Juist in onze generatie mogen wij getuige zijn van een geweldige opleving van de belangstelling voor de Tora, ook hier in Nederland maar voornamelijk in Israël.

Helikopter-view
Het getal zeven symboliseert het natuurlijke verloop van de gebeurtenissen. Nummer acht staat voor het bovennatuurlijke. Via de achtste dag kunnen wij een helikopter-view ontwikkelen, zodat we alles vanuit een verhevener perspectief kunnen begrijpen. Sjemini chag ha’atseret wordt in verband gebracht met de historische figuur van Joseef, de onderkoning van Egypte. Toen hij zich bekend maakte aan zijn broers, vertelt de Tora dat er ‘niemand daarbij stond toen Joseef zijn ware identiteit aan zijn broers onthulde’ (Genesis 45:1).
Volgens het Kabbalistische werk de Zohar kunnen we deze gebeurtenis zien als een voorspel op de Toekomstige Wereld en heeft het dezelfde betekenis
als Sjemini chag ha’atseret. In het Hiernamaals zal G’d Zichzelf aan ons openbaren, zoals Joseef zich bekend maakte aan zijn broers.

G’d exclusief als de enige echte realiteit
Waarin zijn deze drie grootheden met elkaar te vergelijken? De broers begrepen absoluut niet wat hen overkwam toen zij naar Egypte kwamen om graan te kopen. Hun broer Joseef wilde hen helpen maar zij ervoeren, dat ze op een vreselijke manier ‘genomen’ werden. Wanneer wij in de Toekomstige Wereld zullen begrijpen hoe G’ds wereldleiding ons door de geschiedenis heeft geleid, zullen we inzien dat de onderdrukking gedurende de lange ballingschap slechts schijn was. Op Sjemini chag ha’atseret vraagt G’d ons om nog ‘één dag bij Hem te blijven.’ Die intieme relatie met het Opperwezen brengt ons tot het besef, dat er zelfs onder de meest drukkende omstandigheden er buiten Hem niets is en alleen G’d de ware identiteit van de wereld is. Eindelijk zal het heldere inzicht van de werkelijke waarheid achter de zo duistere realiteit ons duidelijk worden. Dat is het idee van Sjemini chag ha’atseret, dát was het niveau van Joseef: G’d exclusief als de enige echte realiteit.

©Dayan mr. drs. R. Evers 2012

Copyright © 2012 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.