De G’dslasteraar 24:10-16 gaat over een G’dslasteraar. Hij beging deze verschrikkelijke zonde van het lasteren van Hasjems Naam, Hemel verhoedde. Waarom is deze gebeurtenis als een brug tussen de Tempelwetten 91-9) en de sociale wetten (17-22) van moord en het vernielen van andermans bezittingen geplaatst? Het gaat om de noodzakelijkheid om gezuiverd te worden. Wanneer iemand (G’d verhoedde) vloekt, faalt hij erin zijn wil onder Hasjems wil te plaatsen. Dit soort falen leidt tot moord en het vernielen van andermans bezit. Dit leidt dus tot antisociaal gedraag. Dat soort gedrag maakt het iemand onmogelijk normaal te functioneren. Liefde en harmonie moet uit iemand komen doordat hij door Hasjem gevormd wordt.
Waar ging de ruzie in het kamp over waardoor de man vloekte? Volgens R’Berechiah schoffeerde de man de toonbroden door te zeggen dat een koning vers warm brood eet en wat zou Hasjem met koud oud brood moeten? Een andere Israëliet werd daar kwaad over en er ontstond een ruzie waardoor de man begon te vloeken. ‘ Een andere versie van het verhaal luidt als volgt: bamachaneh – in de kamp – (vs. 10)impliceert dat de ruzie rond het kamp plaats vond, maar dat het ook om het kamp als gemeenschap draaide. De man die vloekte was zoon van een Egyptenaar en een Israëlische vrouw. Hij is dus Joods, maar behoort niet – zoals de vaderlijn dit bepaalt – tot een kamp. Daarom wilde hij graag onder het kamp van zijn moeder leven. In dit geval het kamp “Dan”. De mensen weigerde hem, omdat zijn vader geen Daniet was. De gerechtshof van Mosje heeft in voordeel van het kamp uitgesproken en de man begon te vloeken (Rasji; Midrasj). De Tora maakt een vermelding van deze ruzie om aan te geven wanneer zij rationeel hadden gediscussieerd, dan zou het niet geëscaleerd worden. Als zij het bij een discussie hadden gehouden, zou er geen blasfemie plaats hebben gevonden.
|