17 Niesan 5784 | 25 april 2024
Parasja
Bereesjiet/ Genesis     Sjemot/ Exodus     Wajjikra/ Leviticus     Bamidbar/ Numeri     Dewariem/ Deuteronomium     Combinaties     Feestdagen     
Parasja / Dewariem / Inzicht Overzicht | Inzicht | Haftara | Commentaar
Dewariem/ Deuteronomium 1:1–3:22 | door: HaRav Eliëzer Chrysler

Boos, ook op Mosjé
Na Israël vermaand te hebben voor hun zonden betreffende de meraĝliem (de spionnen) en de ernstige gevolgen daarvan, zegt Mosjé dat ook hij, ten gevolge van hun zonden het Land Israël niet in mocht. De Rambam legt uit dat Mosjé alleen maar al diegenen opnoemt die dit lot moesten delen ten gevolge van de zonden van Israël, ondanks dat het decreet dat Mosjé verbood het Land Israël bninnen te gaan niets te maken had met de meragliem. De Or HaChaim vraagt echter waarom Mosjé besloot het relaas over de meragliem te onderbreken en zijn eigen straf invoegde (waarna de passoek terugkeert tot het verhaal van de spionnen).

De Klie Jakar legt een verband tussen de zonde van Mosjé en die van de meragliem, zij het een indirect verband. Het was, zo verklaart hij, alleen ten gevolge van het vonnis over de meragliem (dat Israël verplichtte veertig jaar in de woestijn te blijven) dat Miriam overleed voordat zij het Land binnentrokken. Het resultaat hiervan was het water van Mei Meriva en Mosjé's zonde daar. Daarentegen, als Israël niet bij de meragliem gezondigd had, hadden zij Erets Jisraël binnengetrokken, samen met Miriam en Mosjé (die dan ook niet gezondigd had) aan hun hoofd. Maar zijn eerste verklaring is meer direct. Hij refereert aan Parasjat Choekat, waar hij uitlegt dat, hoewel Jisraël  en buitengewoon hoog niveau van Emoena aan de jam Soef had bereikt, waar Tora verklaart: „En zij geloofden in G-d en in Mosjé, Zijn dienaar," daalde hun emoena dramatisch bij de episode met de meragliem. En inderdaad schrijft Tora in passoek 32, waar Mosjé geciteerd wordt: „En in deze zaak hadden jullie geen vertrouwen in Hasjem jullie G-d."
Toen Mosjé te maken kreeg met Israëls klacht dat zij geen water hadden, had hij moeten handelen op een manier die hun emoena zou hebben hersteld tot op hun vroeger niveau (doe de staf opzij te leggen en water te produceren door zijn handen uit te strekken, zoals hij gedaan had bij de Jam Soef. Maar dat deed hij niet. Hij sloeg de rots met zijn staf, en daarmee maakte hij dat Israël geloofde in de magische krachten van zijin staf in plaats van in de kracht van G-d.

Nu is het verbond duidelijk. Israël verloor het reht om Erets Jisraël binnen te gaan bij de gebeurtenis met de meragliem ten gevolge van hun zwakke emoena. En Mosjé verloor het recht om het Land binnen te gaan ten gevolge van de gebeurtenis bij Mei Meriva, omdat hij niet hun emoena herstelde tot hun vroegere sterkte, zoals de Tora inderdaad daar (Bamidbar 20:12) schrijft: „Omdat jullie hen [het volk] geen geloof in Mij bijgebracht heb­ben, door Mij te heiligen voor de ogen van Israël." En, zoals Chazal  gezegd hebben: „Wie verant­woordelijk is dat de gemeenschap zondigt, moet verantwoordelijkheid nemen voor hun zonden."
Maar de verklaring vn de Or HaChaim is veel vernieuwender. Hij baseert zich op de bekende Gemara in Ta'aniet (29a), waar in een commentaar op de passoek  in Ki TissaEn het volk huilde die nacht", Chazal verklaart dat G-d die avond van Tish'ah BeAv vaststelde als een nationale rouwdag. Op die avond, ieder jaar, huilen wij voor de verwoesting van de beide Batei Mikdasj, en voor onze verbanning uit Erets Jisraël [waar de volken van de wereld (en een groot deel van het volk Israël zelf) ons tot op de dag van van­daag nog steeds niet in terug willen hebben.

De Gemara in Sota beweert dat als Mosjé het Land had binnen mogen gaan en het Beit Hamikdasj had gebouwd, geen volk ter wereld in staat was geweest het te verwoesten (omdat de mida van Mosjé Netsach - Eeuwigheid - was). De midrasj verklaart waarom de passoek in Tehilliem de uitdrukking Mitsmor leAsaf (een lied voor Asaf) gebruikt, als Kina leAsav (een treurlied voor Asaf) beter op zijn plaats schijnt te zijn geweest. Het feit dat G-d Zijn woede luchtte op het hout en de stenen van het Beit Hamikdasj in plaats van op Klal Jisraël was inderdaad iets om over te zingen.

Als Mosjé Israël Erets Jisraël binnengeleid had en het Beit HaMikdasj gebouwd had en Israel had dan gezondigd, dan had G-d geen andere keuze gehad om de Klal Jisraël uit te roeien. Dus niet alleen was de dood van Mosjé verbonden met de zonde van de meragliem; het was ook direct verbonden met hun eigen straf, in zoverre dat het verhinderde dat het over de grens ging. En dat is ook de verklaring waarom de passoek niet schrijft: „Daar zal je niet in het land komen..." maar „je zult de gemeenschap niet het land binnenbrengen dat Ik hun vaderen beloofd heb."
Misschien is het zelfs mogelijk om de Or HaChaim te verbinden met de verklaring van de Klie Jakar, in welk geval Mosjé niet alleen gestraft werd ten goede van Israël, maar ook voor zijn eigen deelname.

Bron: Joods Leven
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.