Avodah Zara: afgoderij In Parasja Kidoesjiem hebben wij het over avodah zara gehad. Naar aanleiding van die parasja hebben wij een artikel geschreven: Torat hasod we’avodah zara (Occultisme en afgoderij). Dit betekent niet dat we hiermee alles gezegd hebben. In tegendeel. De parasja van deze week begint over de heiliging van het Land zelf (zie ook Parasja 'Acharei Mot-Sjabbat Hagadol)'. Daaraan is wederom het verbod van avodah zara gekoppeld, maar ook het "schoonvegen" van Erets Jisrael. Laten wij de parasja verder bestuderen. lalechem 'acharej 'elohiem 'acheriem... het volgen van goden van anderen... Rasji legt uit dat de overtreding van afgoderij overeenkomt met het overtreden van gans (!) Tora! Afgoderij is afwijzing van Hasjem! Andere overtredingen verdienen weliswaar straf, maar het lijntje met Hasjem is niet gebroken, wat met avodah zara wél het geval is. De parasja begint, zoals eerder gemeld, met re'eh, wat in enkelvoud wordt gezegd, terwijl de rest allemaal in meervoud is. Dit geeft aan dat de essentiële natuur van Bnej Jisrael een enkele en verenigde natie is dat als HET doel het dienen van Hasjem heeft. Tzor Hamor legt uit degene binnen Bnej Jisrael hierin te kort komen, zijn de afwijking binnen Israëls spirituele norm. Chasam Sofer geeft aan dat dit Kiddoesjien 40a bevestigt, waarin geleerd wordt dat ieder individu de kracht heeft effect te hebben op de gehele wereld, zowel goedschiks als kwaadschiks. In hfst. 12 van deze parasja worden er voorschriften gegeven - omtrent avodah zara - dat uitsluitend betrekking heeft op Erets Jisrael. Het gaat namelijk om het verwijderen van de afgoden en iedere vesting dat aan afgoderij gewijd is. Daarom zegt vs. 2 dat ... 'abed te'abdoen... jullie zullen volkomen vernietigen… de dubbele vorm in dit gebod is – zoals Mizrachi ons leert - om aan te geven dat alles vernietigd moet worden. Rasji bevestigt dit door aan de uitleg toe te voegen dat het alleen neerhalen van een asjerah – een afgodische boom – niet voldoende is. Zelfs de wortel en al moet verwijderd worden! Rabbi Akiva concludeert vanuit de rest van de pasoek dat wanneer iemand een hoge berg zag of een groene boom, dan moet je er van uit gaan dat hier een afgod of een altaar daar geplaatst werd (Avodah Zarah 45b). De Kena’anieten hadden namelijk de gewoonte overal hun afgoden te plaatsen waar de krachten van de natuur zich manifesteren. Deze krachten associeerden zij vervolgens weer met hun afgoden. Vs. 3 verbiedt ons een naam van een afgod uit te spreken: …we’ibadtem ‘et-sjemam… en jullie zullen hun namen uitwissen…. Rasji leert ons dat wij geringschattende – dus denigrerende – bijnamen moeten gebruiken om ons punt over een bepaalde afgod te maken. Maar doe zoiets niet voor HASJEM… lo’-ta’asoen ken laHASJEM.. R’Yishmael leert ons dat Joden voorzichtig moeten zijn om niet zulke zonden te doen dat zij niet in balling wordt gestuurd en dat hún heilige plaatsen worden vernietigd. Vs. 29… wejasjta ‘ottam… en jij hebt hen verdreven… In de vers lezen we eerst dat Hasjem de Kena’ieten verdrijft, en een halve vers verder lezen wij dat Israël de Kena’ieten verdrijft. Een menselijke leider neemt graag de eer wanneer hij iets presteert door bijvoorbeeld een standbeeld van zichzelf te laten maken en deze centraal te plaatsen. Hasjem doet het tegenovergestelde. Nadat Hij de vijanden van Bnej Jisrael heeft verdreven, geeft Hij de eer aan Zijn volk, legt Rosh ons uit. … ‘acharej hisjamedam… nadat zij voor je verdelgd zijn… moeten Bnej Jisrael goed van doordrongen zijn dat zij niets van de Kena’anieten konden leren. Het mag duidelijk zijn dat de generaties die het dichtst bij de ondergang van de Kena’ieten leefden, zouden niet snel misleid worden om hen te imiteren, maar met der tijd – zo leert Alshich - , wanneer mensen onbekend met het verleden zijn, kunnen veel makkelijker verleid worden de praktijken van de oudheid van de inheemse volkeren aan te meten. Dit zien wij tegenwoordig in praktijk binnen de wicca en andere vormen van Europees heidendom. Revisionistische geschiedenis is niets nieuws en bestaat al sinds de oudheid tot heden. Men voelt zich vaak aangetrokken tot zogenaamde glamour life-style wat binnen eigen gelederen in diskrediet staat. Vandaar dat Mosje ons waarschuwt met …we’e’eseh-ken gam-‘anie…zo doe ik het ook… wat volgens RaMBaN ermee bedoeld wordt dat wij in het Jodendom geen afgodische gebruiken mogen introduceren. In verzen 7-12 van hfst 13 lezen wij …mesiem iemadieach… degene die anderen verleidt om verkeerd te doen… mag de gehele natie niet accepteren. Ook al is het je eigen gezinslid, jouw liefste familielid, zijn slachtoffer moet het aangeven voor het gerechtshof. Een misleider van avodah zarah werkt afzonderlijk, in …baseter…geheim…, maar – zo leert Rasji – maar de doodstraf is dan ook van toepassing, zelfs als de poging tot avodah zarah publiekelijk werd gedaan. Vs. 8…haqroviem ‘elejcha ‘o harchoqiem mimecha… die vlak bij je zijn of zo veraf… De menselijke natuur fantaseert graag dat elders het gras aan de overkant groener is. De Tora waarschuwt hier tegen de misleiding dat exotische life-styles veel meer sophisticated zijn dan – in ons geval dan - het Jodendom. Anderzijds, leert Sforno, tracht de Tora te verhinderen dat men medelijden met de misleider krijgt. Men zou kunnen zeggen dat hij weliswaar een verleider tot avodah zarah zou zijn, maar daarin had hij nooit kunnen slagen, omdat de afgod die hij aanprijst van dichtbij is en dus de afgod bekend is én dat kun je toch niet serieus nemen? Of dat hij weliswaar een verleider tot avodah zarah zou zijn, maar daarin had hij nooit kunnen slagen, omdat de afgod die hij aanprijst van veraf is en dus onbekend is én dus zoú de misleider van te voren weten dat het volk er toch niet in zou trappen, omdat de potentiële afgodendienaar niet de wereld rond zou gaan om die afgod te volgen. …miqtseh ha’arets… het ene einde van de aarde… hij misleidt je de hemellichamen te aanbidden, die van de ene eind van de aarde naar de andere gaat, leert Rasji. Sforno haakt door op zijn vorige lering. De verleider tracht jou te overtuigen de wereld rond te trekken om zijn afgod te dienen. Vs. 9…welo’-tachmol…ontzie hem niet… ook al smeekt de misleider voor genade, hier is er sprake van een uitzondering, immers de Jood moet zijn naaste liefhebben. Daarnaast is hier nog een uitzondering gebonden. Wanneer iemand volgens halacha de doodstraf verdient, dient men alles uit te zoeken of er nog verzachtende omstandigheden zijn die het zouden toelaten om overtreder van de doodstraf te redden. In dit geval niet. Vs. 12…wechol-jisrael jisjm’oe wejira’oen… en heel Jisrael moet dat horen en zij zullen bang worden… de straf van die de overtreder moet zoveel mogelijk een publieksgeheim worden, zodat men afgeschrikt van de gevolgen van zo’n overtreding. R’Akiva leert dat de overtreder niet direct te dood werd gebracht maar tijdens de eerst volgende pelgrimsfeest (de Sjalosj Regaliem - drie pelgrimsfeesten - opgedragen: Pesach, Sjawoe’ot en Soekkot). Rabbi Jehoedah gaat er van uit dat de straf wel direct wordt uitgevoerd, maar het Hof stuurt door het hele land berichten met de toedracht van het gebeuren, de betrokkene en de straf. ’Ier hanidachat… de verstoten stad Verzen 13-19 leert ons een ander groot gevaar: een stad waarin de meeste mensen spiritueel corrupt zijn, doordat de grootste percentage van de inwoners afgodendienaren zijn. Zo’n stad wordt dan als ’ier hanidachat verklaard. De schuldigen worden geëxecuteerd middels het zwaard en de stad en alle bezittingen binnen die stad – ook die van degene die zich niet schuldig aan afgoderij hebben gemaakt – worden vernietigd. De stad mag niet meer herbouwd worden en moet een troosteloze hoop blijven. Wanneer de minderheid zich schuldig hebben gemaakt aan afgoderij, dan zullen zij middels steniging individueel worden geëxecuteerd, omdat zij ook van te voren, zoals de Tora dit voorschrijft, gewaarschuwd zijn. In vs. 13 is het duidelijk dat één stad hierin een uitzondering is en dat is Jeroesjalajiem: … lasjevet sjam… om er te wonen…Oorspronkelijk is Jeroesjalajiem niet als woonstad bedoeld, maar een stad dat van alle stammen was en dat onderdak verschafte aan pelgrims die tijdens de Sjalosj Regaliem de Bejt Hamiqdasj wilden bezoeken. Vs. 14…wajadiechoe ‘et-jesjvej ‘ieram… en hebben de inwoners van hun sta van de goede weg afgebracht… De getuigen verklaarden dat men hun medebewoners tot afgoderij overhaalden. De Geleerden voegen toe dat de bewoners van de stad hun campagnes mn op groepen in plaats van individuen loslieten. Vs. 15…wedarasjta wechaqarta wesja’alta hejtev … dan moet je heel goed informeren, onderzoeken en navraag doen… Het Hof moest het onderzoek zeer zorgvuldig doen en de getuigen onderzoeken alvorens zij überhaupt hun oordeel kenbaar mogen maken. Dit geldt voor ALLE zaken die het Hof moet behandelen. ne’estah hato’evah hazo’t… dit afschuwelijke voorval geschied… onrust of iemand afgoderij heeft gepleegd was uiteraard niet voldoende. Men moest concreet bewijs hebben dat iemand afgoderij deed of anderen er aan toe zette, zoals deze pasoek duidelijk maakt (RaMBaM. Vs. 16…ha’ier hahoe’ …deze stad… RaMBaM leert wanneer bij het Hof duidelijk was dat merendeels van de stad schudig voor avodah zarah verklaard, dan warden er twee Tora-geleerden naar zo’n stad gestuurd om mensen te trachten hen weer op de goede weg te wijzen. Wanneer zij in hun missie slaagden, dan werd de stad niet ‘ier hanidachat verklaard. Ragbal voegt aan RaMBaM lering toe dat wanneer men tot inkeer komt, zo’n stad niet meer hetzelfde is. …welo’-jidbaq bejadcha me’oemah… laat er niet… aan je handen kleven… Het is duidelijk verboden dat je geen spullen uit de ‘ier hanidachat mee mag nemen. Makkot 22a leert daarbij dat je sowieso nooit een voordeel van afgoderij of een afgod mag hebben. Deze vers geeft te kennen dat alle bezittingen van een ‘ier hanidachat de status kreeg van bezittingen die voor afgoderij werden gebruikt. …wenatan-lecha rachmiem werichamcha… zal Zijn medelijden tonen en Zich over jou ontfermen…Men was bang dat na zo’n massa-executie de uitvoerders zouden verharden. Hun natuurlijke gevoel voor medelijden zou na zo’n ervaring weg kunnen blijven. Dat zou hen harteloos en wreed maken. De Tora belooft dat Hasjem hen zal hen overgieten met nieuwe gevoelens van gevoel en compassie zodat zij zelfs een hogere mate van genade zullen kennen, omdat zij het verdienen door Hasjem genadevol behandeld te worden. Hasjem behandelt jou zoals jij anderen behandelt. En omdat ze genadevoller zullen zijn, legt Or HaChaim uit, zal Hasjem over hen weer genadevoller zijn. Een paar pasoekiem ervoor wordt geleerd hoe je kunt voorkomen om een afgodedienaar te worden: oevo tidbaqoen… en aan Hem zal je kleven… De enige manier om aan Hasjem te kleven, je bonden met Hem te voelen is Zijn wegen te volgen. Zoals Hij Zich vriendelijk tegenover mensen gedraagt, dien jij je vriendelijk tegen over mensen te gedragen, zoals Hij de doden begraaft (33:6), zo begraaf jij de doden. Zoals Hij de zieken bezoekt (Bereesjiet 18:1), zo bezoek jij de zieken. En zo doen wij het, leert Rasji.
|