18 Adar 5784 | 28 maart 2024
Parasja
Bereesjiet/ Genesis     Sjemot/ Exodus     Wajjikra/ Leviticus     Bamidbar/ Numeri     Dewariem/ Deuteronomium     Combinaties     Feestdagen     
Parasja / Wezot Haberacha / Overzicht Overzicht | Commentaar
Dewariem/ Deuteronomium 33:1-34:12 | door: Zwi Goldberg

De zegen van de zelfkennis

... Ieder naar zijn zegen (Dwariem 49:28).

Chazal vertelt ons dat Ja'akov Avinoe de keets - de tijd van de uiteindelijke verlossing - aan zijn zonen wilde onthullen, maar dat het voor hem verborgen werd gehouden. Dus zegende hij hen in plaats daarvan.

Wanneer Ja'akov van plan was om de keets te onthullen, hoe was hij dan in staat om onmiddellijk te begin­nen met te zegenen, zonder enige voorbereiding? Ten tweede, zegende Ja'akov eigenlijk wel al zijn kin­deren? De Tora lijkt te zeggen dat elk zijn unieke zegen ontving - ieder naar zijn eigen zegen (Bereisjiet 49:28). Maar Reoeveen, Sjimon en Levi werden berispt en vele andeen werden alleen maar vergeleken met verschillende dieren.

De Midrasj zegt dat de letters chet en tet niet in de namen van de stammen voorkomen. Geen cheet, d.w.z. geen zonde of defect, kan in hun namen gevonden worden. Dat is de reden waarom Ja'akov dacht om hen het einde der dagen te onthullen. Maar hij zag dat de letters tsaddie en koef - die het woord keets, einde vormen - ook niet in hun namen voorkomen. Daarom veranderde hij van gedachten. Betekent dit, G-d verhoede, dat de uiteindelijke verlossing niet verbonden is met Klal Jisraël?

Een andere Midrasj geeft de volgende analogie: Een vertrouweling van de koning lag op sterven en hij riep zijn kinderen aan zijn bed om hen de geheimen, die de koning hem had toevertrouwd, te onthullen. Voordat hij kon beginnen zag hij echter dat de koning ook naast zijn bed stond. Onmiddellijk verving hij de geplande onthulling voor een aanmoediging van zijn kinderen om zorgvuldig  de koning te eren en te gehoorzamen. Zo ook wilde Ja'akov de geheimen van de komst van de Masjiach onthullen, maar toen hij zag dat de Sjechina ook naast zijn bed stond, verving hij, vervult van schaamte, de onthulling door zegeningen.

Deze Midrasj, zowel als de vorige, lijken te impliceren dat de keets niet door Ja'akov Avinoe vergeten was, maar werd onderdrukt uit schaamte. Een ander probleem met de tweede Midrasj is de analogie met de vertrouweling van de koning. Hoe zijn Ja'akovs zegeningen te vergelijken met een aanmoediging om de koning te gehoorzamen en de eerbiedigen?

De Midrasj vermeldt dat dankzij de verdienste van de „namen van de zonen van Israël" het hele hemelse en aardse leger bestaat. Wat betekent een naam? De heilige boeken vertellen ons dat de naam van een mens of voorwerp zijn essentie uitdrukt. Zo drukte Adam zijn essentie uit door alle dingen die geschapen waren, een naam te geven, waarbij hij aan alles zijn essentie gaf.

Voor de bouw van het Misjkan zei Hasjem tegen Mosjé dat hij tegen de Klal Jisraël moest zeggen: „Bedenk dat ik hem Betsalel genoemd heb." Hasjem legde er nadruk op, dat door Betsalel een naam te geven, Hij hem had bezield met al zijn bekwaamheden. We leren van Betsalel dat ieder van ons, zonder enige uitzondering, gezegend is met verschillende unieke talenten en capaciteiten. Al deze gaven hebben wij gekregen van Boven en werden ons gegeven met de uitdrukkelijke bedoeling dat zij gebruikt zouden worden voor de verdere ontwikkeling van Tora en Klal Jisraël, net zoals Betsalel zijn talenten had gekregen met de duidelijke bedoeling dat hij ze zou gebruiken voor de bouw van het Misjkan.

De Midrasj vertelt dat ieder mens verschillende namen heeft: een naam die Hasjem hem gegeven heeft, een naam die zijn ouders hem gegeven hebben, de naam waarbij zijn vrienden hem noemen, maar bovenal, de naam die hij voor zichzelf verworven heeft. Iedereen is begiftigd met een variëteit van talenten en bekwaamheden. Sommigen zijn hem rechtstreeks door de Hemel gegeven. Sommigen zijn het resultaat van afkomst en omgeving. Maar de meest betekenisvolle zijn die welke ontstaan ten gevolge van ontwikkeling en actualisering van iemands potentiëel. In deze zin zegt de Midrasj, riep de engel: „Avraham, Avraham!" tijdens het hoogtepunt van de Akeda [het offeren van Jitschak]: „Avraham boven, Avraham beneden." Op dat moment werd Avrahams Hemelse naam, die zijn ware potentiëel reflecteerde, gerealiseerd en gesteld tegenover zijn actuele status hier op aarde.

De Gemara (Joma 20b) zegt dat vóór de dood de nesjama een schreeuw geeft die gehoord wordt van het ene einde van de wereld tot het andere einde. Reb Chaim van Volozhin legt uit dat voordat iemand weggaat van deze wereld, Hasjem hem een plaatje laat zien van wat en wie hij had kunnen zijn als hij zijn potentiëel volledig ontwikkeld had en dat dit beeld vergeleken wordt met datgene, wat hij in werkelijkheid bereikt heeft. Wanneer de nesjama de kloof ziet tussen deze twee afbeeldingen, schreeuwt hij het uit.

Waarom wordt deze schreeuw beschreven als te worden gehoord „van het ene einde van de wereld tot het andere einde" en niet „van het begin van de wereld tot het einde?" Misschien kunnen we dit verklaren met het volgende voorbeeld. Er is een meningsverschil in de Talmoed (in traktaat Megilla) tussen Rav en Sjmoeël, of Hodoe en Koesj (Koning Achasjverosj regeerde over een gebied dat zich uitstrekte van Hodoe tot Koesj volgens het boek Ester 1:1) gelegen waren aan de tegenovergestelde uiteinden van de wereld of pal naast elkaar. De Gaon van Wilna legt uit dat zij beiden gelijk hadden, want elke twee punten op een bol die naast elkaar liggen als men in oostelijke richting reist, liggen aan tegenovergestelde uiteinden van de wereld als men naar het westen reist. Dus als een punt op de aardbol alleen maar als een punt gezien wordt, dan is het onbelangrijk, maar als het gezien wordt als het begin en een einde, die ver uit elkaar liggen, dan omvat het de hele wereld.

Talenten, capaciteiten en mogelijkheden zijn bewijzen van een potentiëel. Maar als zij een doel in zichzelf blijven, dan zijn het onbelangrijke punten. De nesjama schreeuwt het uit wegens het falen van deze punten, om uit te groeien en de hele wereld te omvatten.

De ontwikkeling en perfectie van deze wereld hangen af van de realisatie van iedere Joodse individuele potentie. Het is in dit perspectief dat de wereld geschapen werd voor de namen van het Joodse volk. De Midrasj vertelt ons dat de uiteindelijke verlossing zit opgesloten in de namen van de stammen, want zij bevatten de potentie om de wereld naar zijn uiteindelijke verlossing te brengen.

Masjiach kan op twee mogelijke tijden komen: op het vooraf vastgestelde tijdstip, of vóór deze deadline, wanneer wij dat verdienen. Ja'akov merkte de perfectie op die inherent was aan de namen van zijn kinderen. Er was geen cheet, geen defect in hun potentiële mogelijkheden. Daarom was er geen reden voor de Masjiach om te talmen tot de keets, het van te voren vastgestelde tijdstip van zijn komst. Ja'akov zag dat als zij hun potentiëel perfectioneerden, de Masjiach zou komen vóór de vastgestelde keets. Dus de letters koef en tsaddie kwamen niet voor in hun namen.

Laten wij in dit licht de Midrasj over de vertrouweling van de konng nog eens nader bekijken. De vertrouweling overwoog dat wanneer hij de geheimen van de koning aan zijn kinderen zou vertellen, zij die informatie slechts uit de tweede hand zouden vernemen. Maar als hij hen kon inspireren om de koning zorgvuldig te eerbiedigen, dan zouden zij de verdienste hebben zelf de vertrouwelingen van de koning te worden en zijn geheimen uit de eerste hand horen.

Zo ook wilde Ja'akov de keets aan zijn kinderen onthullen. Maar na zich te hebben gerealiseerd wat hun potentie was, verkoos hij om niet over de keets  te vertellen en zo de verlossing dichter bij te brengen.

De grootste zegen die men kan krijgen is om een ander kennis bij te brengen en zich aan hem te binden. De Midrasj  (Avot 318) zegt: „De mens is kostbaar, nu hij geschapen is naar G-ds evenbeeld en nog meer nu hij weet dat hij naar G-ds evenbeeld geschapen werd." Zelfkennis van zijn capaciteiten en talenten, zowel als van zijn tekortkomingen en beperkingen, is de grootste zegen; het vormt het middel dat iemand in staat stelt zijn G-ddelijke missie op deze wereld te vervullen.

Ja'akov realiseerde zich dat de uiteindelijke geoela (verlossing) afhankelijk zou zijn van het potentiëel van zijn zonen, het potentiëel dat inherent is aan hun namen. In plaats van de deadline van de uiteindelijke verlossing te onthullen, verkoos hij om hen te zegenen met zelfkennis, die hen kon helpen om de verlossing naar een veel vroegere datum dichterbij te brengen. Op die manier bezien was kennis van hun eigen capaciteiten op zichzelf al een zegen.

Wanneer wij de Tora afsluiten, moge het dan zijn dat wij onszelf sterk maken om het unieke potentiëel dat inherent is aan onze namen, te ontwikkelen om zo Tora en Klal Jisraël te ontwikkelen en te versterken en op die manier de geoela sjelema spoedig naderbij te brengen in onze dagen.

Bron: Joods Leven

 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.