9 Adar 5784 | 19 maart 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Tehilliem/Psalmen 24
Publicatiedatum: maandag 01 januari 2018 Auteur: redactie | 1.915 keer gelezen
Redactie, Mosjiach [Messias], Einde der Tijden, Moessar [ethiek], Tehilliem/Psalmen, Aseret Hadibrot [Tien Geboden], Stelen »

Tehilliem 24 is gecomponeerd op de dag dat Dawied Hamelech het land had gekocht van Arvana de Jebuziet om daar de Bejt Hamiqdasj, de heilige Tempel, te kunnen bouwen. Dit plekje, wat we nu kennen als Jeroesjaljiem en in het bijzonder de Tempelberg, is het heiligste plekje op aarde waaruit Hasjems Aanwezigheid voortvloeit over de rest van de wereld. In die tijd offerde Dawied zijn dankoffers altijd op een tijdelijke altaar [Sjmoe'el/Sam. II 24:18-25].

Omdat Dawied Hamelechs intentie was deze Tehilliem te reciteren op de dag van de inwijding van de Bejt Hamiqdasj, reciteren of zingen wij deze Tehilliem tijdens de synagogedienst wanneer de mannen de Tora terugbrengen naar de Aron Hakodesj [de kast waarin de Torarollen worden bewaard; zie afbeelding].

De basis en het diepgaande van deze Tehilliem is dat het werd gekozen las Sjier Sjel Jom – Tehilliem van de dag – voor de eerste dag van de week.

Ledawied mizmor... van Dawied, een lied...”. Voorheen was het precies andersom: 'mizmor ledawied'. Deze introductie laat zien dat deze Tehilliem niet geschreven is om zijn eigen ziel op te beuren, maar Dawied Hamelech was al geïnspireerd en uit deze G’dddelijke inspiratie door deze Tehilliem.
“Ha'aretz... de aarde...' Hoewel het opgevat kan worden als de hele wereld [Radak], ziet Rasji dit meer als een verwijzing naar Erets Jisrael par excellente. “Oemlo'ah... en zijn volheid...”. De Talmoed leert in Berachot 35a dat uit deze pasoek voortvloeit uit het principe dat alles op aarde G'ds heiligdom is en daarom bezitten zelfs materiële objecten een vorm van kedoesja, heiligheid. Rav Yehudah zei daarom in de naam van Shmuel: “Degene die plezier ontleent uit deze wereld zonder een gepaste broche – zegen – te geven, is alsof hij op een illegale wijze plezier ontleent [als het ware steelt] uit een heilig, gewijd object [wat toebehoort tot de Bejt Hamiqdasj], zoals er staat geschreven 'lahasjem ha'arets oemlo'ah... Hasjem is de aarde en haar volheid...'. Elders staat er geschreven, 'de hemelen zijn de hemelen voor Hasjem en de aarde gaf Hij aan de mensheid' [Tehilliem 115:16]. Hierin zit geen tegenstelling, want alle objecten behoren tot Hasjem, maar na een broche [zegenspreuk over iets die je neemt/eet of dergelijke] "behoort het de mens toe.”
“Tevel... het bewoond land...” [pasoek 1]. Volgens Rasji is tevel een verwijzing naar het land buiten Israel.

“We'al neharot jechonnechah... en heeft ze gevestigd op de rivieren...” [pasoek 2]. Volgens de Talmoed [idem] is dit een een verwijzing naar de 4 rivieren in Erets Jisrael: de Jordaan, de Jarmoek, de Karmijon en de Riga [Rasji].

“Mie ja'aleh vehar Hasjem?... wie mag de berg van Hasjem bestijgen?...” Alleen degene die een speciale zuivering is ondergaan en deze status op een gepaste wijze kan vasthouden. Want hoewel alles tot Hasjem behoort, dus ook alle schepsels, zijn niet allen het waard zo dichtbij Hem te kunnen komen. Voorts is dit een verwijzing naar de Berg Moriah, de Tempelberg, de plaats waar de Bejt Hamiqdasj behoort te staan. Zoals gemeld heeft Dawied Hamelech deze van Arvana de Jebuziet gekocht. De speciale heiligheid van deze plek is het feit dat het direct uitkijkt op het hemelse troon van G'd [Radak]. “Oemie jaqoem bimqil qadsjo... en wie mag staan in de plaats van Zijn heilige plaats?... [pasoek 3]. Er is een verschil tussen iemand die 'opgaat' [bestijgen] en iemand die 'staat'. Vaak is een persoon in staat zijn geest te verhogen. Dit gebeurt in een heel kort moment van spasme van enthousiasme en extase. Maar hij mist de innerlijke overtuiging, de emotionele uithoudingsvermogen, om deze inspiratie blijvend te houden. Na een kortstondige uitbarsting, valt hij vooralsnog. Alleen een oprecht en toegewijd mens, die een nauwgezette, systematische voorbereiding maakt, kan een stevige voet aan de grond te krijgen en voor altijd standvastig in de de plaats van Hasjem staan waar de vereisten voor Zijn dienst zo intens en veeleisend zijn.

Neqie chapajiem... iemand met schone handen...” de persoon moet over een onberispelijke integriteit beschikken, zijn hand schoon van alle onrechtmatige gewin [Metzudas David]. “Oevar levav... en een puur hart...” Zelfs zijn gedachten zijn ontstoken van onreine ideeën en opvattingen [Malbim]. Zijn hart kent alleen voortdurende vrees voor de Kadosj Baroech Hoe en is verder voor niets en niemand bang [Metzudas David]. Rav Hirsch omschrijft neqie met een oppervlakkige reinheid, maar bar is een innerlijke reinheid, een ziel dat ontstoken is van iedere vorm van onreinheid. “'Asjer lo' nasa' lasjaw' nafsjie... die niet tevergeefs heeft gezworen bij Mijn ziel...”. Tevergeefs zweren is het tweede verbod van de Tien Woorden [Sjmot/Ex. 20:7 “Lo' tisa' 'et sjem Hasjem Eloqejcha lasjaw'”]. Rav Hirsch legt uit dat de ziel die in deze pasoek wordt genoemd, het om de ziel van de mens gaat, maar die wel eigendom is van Hasjem. Als je je dit goed realiseert, dan denk je wel twee keer na om niet tevergeefs te zweren. “We lo' nisjba' lmirmah... noch heeft hij een valse eed afgelegd...” [pasoek 4]. Zo'n persoon wordt onberispelijk beschouwd op drie gronden: spraak [geen valse eed], gedachten [een puur hart] en actie.

“Jisa' vracha me'et Hasjem... hij zal van Hasjem een zegen ontvangen [let. 'wegdragen'] ...” [pasoek 5]. Dit omdat hij Hasjems Naam niet ijdel verheft heeft [voorbeeld ook van verkeerde broches en te veel broches], verdient hij middah kneged middah [maat voor maat], zodat vanuit diezelfde Naam een zegen wordt verheft die hij wilde behoeden voor schande [Ibn Ezra].

“Mie zeh melech hakavod...Wie is de Koning van de Glorie?...” [pasoek 8]. De poorten vragen: “Wie is deze verheven Koning van wie wij worden gevraagd om eerbetoon te geven?” “Hasjem, 'izoez wegibor Hasjem gibor milchamah... Hasjem, de machtige en de sterke, Hasjem, de sterke in oorlog...” Ten tijde van de Aron Hakodesj, de heilige ark waarin de stenen tafelen inlagen, werd deze altijd meegenomen wanneer Israël ten strijden moesten trekken. Zijn aanwezigheid garandeerde hen van een overwinning over hun vijanden, omdat Hasjems machtige Geest meereisde [Radak].

“Se'oe sj'ariem ra'sjechem oes'oe pitchej 'olam... Richt je hoofden op, oh poorten en richt op jullie eeuwige ingangen...” [pasoek 9]. Ohel Yaakov legt uit dat deze pasoek een verwijzing is naar de Bejt Hamiqdasj in de pre-messiaanse tijd van geweld, een wereld waar Hasjem verschijnt als een machtige en steker Strijder in de strijd [pasoek 8] om de slechte mensen met geweld te dwingen Zijn wil te doen. Daarom zal de geestelijke pracht van Hasjem niet op een gemakkelijke wijze door de poorten van deze wereld binnengaan. Israël moet figuurlijk de poorten open forceren en hen dwingen hen zich op te heffen zodat de Heiligheid binnen kan gaan. Dit kan alleen bereikt worden door Israel's eigen heilige acties. Echter de toekomstige Messiaanse wereld zal verzadigd worden met menselijke spiritualiteit, dat de poorten uit henzelf open zullen gaan om Hasjem te verwelkomen, Die op Zijn beurt niet meer hoeft te verschijnen als de machte G'd van wraak [Shiurei Da'as Menuchas Hanefesh, van Rav E.M. Bloch].

“Mie hoe' zeh? … Wie is hij [dan]...? Hasjem Tseva'od... Hasjem van de krijgsmachten...”. Radak denkt dat hier niet per se spraken is van militaristische rol van Hasjem. Immer, sinds het moment dat de Aron Hakodesj in de Bejt Hamiqdasj werd geplaatst en nimmer van zijn plaats werd genomen, werd het niet meer geassocieerd met oorlog. De 'krijgsmachten' alhier is een verwijzing naar de menigten van Israël die trouw hun pelgrimstocht maakten naar het Beit Hamiqdasj om offers te brengen aan Hasjem. “Hoe' melech hakavod selah... Hij is de Koning van de Glorie, selah...” [pasoek 10]. Omdat Hij Zijn glorie geeft aan degene die ontzag voor Hem koesteren. Een sterfelijke koning laat niemand op zijn troon zitten, noch iemand anders op zijn paard rijden. Maar de Kadosj Baroech Hoe, de Koning der Koningen, liet Sjlomo Hamelech op Zijn troon zitten en nam Eliyahoe Hanavi in Zijn vurige rijtuig mee naar de Hemelen. Hij stond Mosje Rabbenoe toe Zijn G'ddelijke scepter te gebruiken en te dragen. Hasjem verhulde Jisrael in Zijn koninklijke mantel wat Zijn macht, is en Hij zal Zijn kroon op het hoofd koning Mosjiach plaatsen. Tot slot zal een sterfelijke koning nooit iemand anders zijn koninklijke titel laten gebruiken. Zo is de Kadosj Baroech Hoe niet. In Sjmot/Exd. 7:1 kunnen we duidelijk lezen dat Hasjem aan Mosje Rabbenoe zijn G'ddelijke titel gaf: “Zie, Ik maakte jou elokiem [Rechter] over para'o”. Hasjem is zo vreselijk nederig; Hij deelt Zijn glorie met anderen [Shemos Rabba 18:1]!

©Jodenom-online 2018

Copyright © 2018 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.