Gefaseerd Formeel bestaan er vijf rouwfasen:
-
aninoet: van het moment van sterven tot de begrafenis.
-
aweloet: van het moment van de begrafenis tot zeven dagen na de begrafenis.
-
niwoel: vanaf de achtste dag na de begrafenis tot en met de dertigste dag na de begrafenis. Bij de dood van één van de ouders geldt een afwijkende termijn: totdat het verwaarloosde uiterlijk afstotend wordt, of anders drie maanden.
-
treurjaar: tot één jaar na het stervensmoment.
-
jaartijd: dag van bezinning, elk jaar op de sterfdag. Op bijzondere dagen worden de overledenen vermeld in een speciaal Jizkor-gebed in de Synagoge.
Afscheidsniveau’s In feite kunnen er echter zeven stadia van afscheid onderscheiden worden, indien men ook de anticipatoire rouw - het afscheid in de geest wanneer men een overlijden ziet aankomen - in het geheel betrekt. De zeven fasen van afscheid nemen zijn psychologisch van belang voor de nabestaanden; in de halacha (joodse wet) krijgen de zeven stadia vorm in concrete voorschriften. In de mystieke traditie corresponderen deze fasen met de wijze waarop de ziel zich langzamerhand distantieert van het lichaam. Het Jodendom gaat uit van een parallellistisch wereldbeeld. Dit betekent, dat alles wat hier op aarde - in psychische of fysieke zin - plaatsvindt een `tegenhanger' of corresponderende beweging kent in hogere, spirituele werelden. Dit vormt een leerstuk op zich, maar toegespitst op de zeven afscheidsstadia houdt dit voor de relatie lichaam - ziel het volgende in:
Van te voren Dertig dagen vóór het overlijden maken de hogere delen van de nesjama (ziel) zich van het lichaam los; het transcendente deel van de ziel verdwijnt naar hoger sferen. Hiermee verdwijnt ook het ‘Tselem Elokiem’, het G'ddelijk beeld, uit de mens. In de laatste uren voor het verscheiden verdwijnen de laatste resten van de menselijke ziel langzamerhand uit het lichaam. Het werkelijke sterven. In deze fase aanschouwt de nesjama (ziel) de Sjechina, de G'ddelijke aanwezigheid. De Zohar (mystiekleer) vertelt hierbij, dat de nefesj - het laagste niveau van de ziel - zich niet van het lichaam losmaakt dan nadat zij de Sjechina waargenomen heeft. Dit doet een intens verlangen ontstaan om in G'ds nabijheid te vertoeven en dit leidt tot de fysieke dood. Op dit moment begint de eerste rouwfase, aninoet.
Na het overlijden Gedurende drie dagen na de dood blijft er toch nog een vrij sterke band tussen ziel en lichaam. Dit wordt als volgt uitgedrukt: ‘De eerste drie dagen na het sterven blijft de nefesj het lichaam nog zeer nabij, daar zij meent in het lichaam te kunnen terugkeren. Na drie dagen neemt de nefesj waar, dat het lichaam begint te ontbinden - letterlijk: ‘de glans van het gelaat begint te veranderen’ - en neemt zij voorgoed afscheid van het lichaam’. Op grond van dit laatste hebben de Chagamiem - de geleerden - gezegd, dat men tot drie dagen na de dood kan getuigen omtrent de identiteit van de overledene, omdat na drie dagen het gezicht niet meer goed herkenbaar is. Gedurende deze drie dagen is de fase van aweloet op zijn hevigst, zoals de Chagamiem zeiden: ‘drie dagen voor geween’ daar gedurende deze drie dagen de scheiding van nefesj en lichaam nog niet volledig is.
Na de sjiwwe (rouwweek) Zeven dagen na de begrafenis vindt het volgende scheidingsstadium plaats: Rabbi Jehoeda zei: `Gedurende de sjiwwe gaat de nesjama tussen het huis en het graf van de overledene heen en weer en rouwt om het lichaam. Na zeven dagen verdwijnt de nesjama (ziel) naar steeds hogere sferen'. Daarom duurt de aweloetfase zeven dagen. Na het overlijden blijven op de plaats van overlijden nog zeven transcendente `lichten' (niveau's in de ziel) achter, die moeilijk afscheid kunnen nemen van de aardse woonplaats maar aan de andere kant zich ook niet kunnen afscheiden van het lichaam in het graf. Vandaar, dat de nesjama heen en weer ‘reist’ tussen graf en huis. Elke dag van de sjiwwe gaat echter één van deze zeven ‘zielekrachten’ of ‘lichten’ over naar het graf.
Na een maand Na dertig dagen verwijdert de nesjama zich nog verder van het lichaam. De Zohar zegt hierover: ‘Gedurende dertig dagen worden lichaam en ziel tezamen berecht.’ Na dertig dagen wordt de nesjama geheel in de Hemel opgenomen en het lichaam gaat over in verregaande staat van ontbinding. Vandaar dat gedurende deze dagen een gedeeltelijke rouw in acht genomen wordt, zoals het verbod van knippen van het hoofd- en baardhaar en het oppersen van kleding. Voor grote geleerden en leiders geldt een strenge rouwperiode van dertig dagen, zoals we vinden bij Mozes en Aharon en Rabbi Jehoeda Hannassi.
Na het jaar Het laatste stadium vindt plaats na twaalf maanden, zoals verwoord in de Talmoed: ‘Gedurende twaalf maanden bestaat het lichaam nog steeds en de nesjama ‘stijgt op en daalt neer’ richting het lichaam. Na twaalf maanden is het lichaam reeds zover vergaan, dat de nesjama hier niet meer naar terugkeert. De band van de nesjama met het lichaam wordt na twaalf maanden totaal verbroken. De nefesj echter (dat deel van de menselijke ziel, dat voor de meer animale functies van het leven zorgdraagt en als het ware bemiddelt tussen het fysieke lichaam en de nesjama) blijft met ‘geestelijke draden’ verbonden met de rustplaats van het lichaam, zoals er staat in de Zohar: `Wanneer een mens sterft, wijkt de nefesj niet van het graf. Via de hier achterblijvende ziel kunnen de doden met elkaar converseren en hebben zij bij tijd en wijle weet van wat zich hier op aarde afspeelt.'
Daar er gedurende twaalf maanden een band tussen lichaam en nesjama blijft, bestaat er een lichte vorm van rouw na het overlijden van vader en moeder en worden treurredes voor grote geleerden gedurende deze periode gehouden. Opvallend is, dat de scheiding tussen ziel en lichaam enigszins parallel loopt aan het intermenselijk scheiden.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |