8 Tisjri 5785 | 09 oktober 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Ook impliciete geloften moeten door een Rabbinaal Hof worden opgeheven
Publicatiedatum: maandag 20 juni 2011 Auteur: Dayan mr. Drs. R. Evers | 1.627 keer gelezen
Halacha, Opperrabbijn R. Evers, Bli Neder [geloften doen] »

Geloften nemen een belangrijke plaats in in het Jodendom. Wanneer men een offer belooft aan de Tempel moet men zijn gelofte nakomen op de eerstkomende Jom-Tov (feestdag), wanneer men Jeruzalem bezoekt. Geloften mag men nooit lichtvaardig afleggen. Iedere gelofte draagt het risico in zich dat het niet uitgevoerd wordt en dat is een slechte zaak. In drie gevallen echter wordt aangeraden om wèl een gelofte af te leggen, wanneer men ook serieus van plan is deze uit te voeren. Allereerst kan men van een slechte gewoonte proberen af te komen door met een gelofte het besluit tot zelfverbetering te versterken. Zo kan men van alcoholisme of roken afkomen. Ten tweede was het een traditie van Aartsvader Ja’akov om een gelofte aan G’d te doen in tijden van nood. Daarnaast mag men, als men een mitswa kan uitvoeren, “bezweren” om deze gelegenheid niet onbenut voorbij te laten gaan.

Opheffing van geloften
Wanneer men zich realiseert, dat het onmogelijk is om een gedane gelofte te vervullen, kan men naar een grote geleerde gaan of naar drie leken om de gelofte te laten opheffen. Men moet dan verklaren dat men op het moment van het afleggen van de gelofte niet volledig de implicaties daarvan realiseerde. Had men zich dat wél gerealiseerd, dan had men deze gelofte nooit afgelegd. Daarom is de gelofte in dwaling geschied en kan hij opgeheven worden.

Praktijkvoorbeeld
Een praktische toepassing van het opheffen van geloften is het geval van een tsedaka-donateur, die van zijn gebruikelijke schenkingsbestemming wil afwijken. Neem het geval van de man, die zijn tienden altijd besteedde aan het ondersteunen van armen in Israël. Stel nu, dat enkele van zijn familieleden plotseling in ernstige financiële problemen raken doordat een kostwinner wegvalt. In een dergelijk geval heeft deze donateur niet alleen het recht maar ook de plicht om een aanzienlijk gedeelte van zijn tienden (tsedaka) aan zijn familieleden te spenderen in plaats van aan armen in Israël. Daar een onverplichte religieuze daad de status van een gelofte krijgt, moet men opheffing van geloften aanvragen bij de bevoegde Rabbinale autoriteiten alvorens van tsedaka bestemming te veranderen. Toch mag dit er niet toe leiden, dat men geloften licht neemt. Daarom wordt deze sidra (Tora-afdeling) ook gericht aan de stamvoorzitters. Normaal richt G’d zich tot de Kinderen Israëls of de Kohaniem (Priesters).

Stamoudsten
Waarom is het hier anders? Nachmanides (1194-1270) stelt, dat deze voorschriften niet direct voor het gewone volk bedoeld waren. Wanneer de mensen zouden horen dat men zelf zomaar een gelofte zou kunnen opheffen, zouden ze de zaak niet serieus nemen. Daarom werd deze wetgeving alleen gericht aan de stamoudsten. Rabbi Mosjé Sofeer (1762-1839, Hongarije) geeft echter een ander antwoord op deze vraag. Hij citeert het verhaal van de Richter Jiftach, die te snel een offer aan G’d beloofde na een overwinning op de Ammonieten. Het offer bleek uiteindelijk zijn dochter te worden. Waarom is Jiftach niet naar de Hogepriester uit die tijd, Pinchas, gegaan om zijn gelofte te laten opheffen? Pinchas wachtte tot Jiftach bij hèm zou komen en Jiftach wachtte, omdat hij de leider was van het volk, tot Pinchas bij hèm zou komen. Iedereen probeerde zijn eigen “kowed” te koesteren. Dat kostte het levensgeluk van de dochter van Jiftach. Beiden werden gestraft. Pinchas verloor zijn geestelijke inspiratie en Jiftach stierf een jammerlijke dood. Vreselijk! Wat we allemaal niet doen voor onze kowed! Soms wordt het welzijn van hele families en stammen opgeofferd aan het ego van één persoon. Triest maar waar.

Doel veranderen
Tegenwoordig hebben wij meestal te maken met geloften in de Tsedaka-sfeer. Hoe is dit in de Joodse wet geregeld? Iemand, die de gewoonte had om zijn tsedaka (liefdadige giften) aan speciale, duidelijk omschreven doelen te spenderen, waarbij deze doelen specifieke personen of instituten kunnen zijn, moet deze praktijk beschouwen als een gelofte, tenzij hij bij de donaties 'belie neder' (zonder gelofte) heeft uitgesproken. Een gelofte bindt de donateur voor de toekomst en hij mag niet zonder meer van bestemming veranderen. Voor de joodse wet geldt een gewoonte om tsedaka voor bepaalde doelen te bestemmen als een bindende gelofte, die zonder 'hatarat neder' (het opheffen van een gelofte) door een Rabbinaal Hof gestand gedaan moet worden (vgl. B.T. Arachien 6a).

Goede gewoonte
Hoewel de Tora slechts een verbale wilsuiting als gelofte aanvaardt, erkent de Rabbijnse wet, dat ieder religieus gebruik zelfs zonder mondelinge acceptatie bindende kracht heeft als een neder (gelofte). Heeft men dezelfde onverplichte religieuze daad al drie maal verricht zonder speciale intentie (men heeft bijvoorbeeld drie maal 100,  euro aan een en hetzelfde instituut gedoneerd, zonder de bedoeling dit ook in volgende jaren te doen) dan geldt dit reeds als bindend. Heeft men bij een eenmalige, onverplichte religieuze handeling echter duidelijk de intentie gehad dit ook in de komende jaren te continueren, dan is men reeds na één maal gebonden (vgl. J.D. 214:1 en Misjna Beroera, O. C. 597:2,4 en 6). Deze regels worden afgeleid uit Bemidbar 30:3: 'Hij zal zijn woord (Hebreeuws: dawar) niet breken'; het woord dawar heeft de bijbetekenis van gewoonte of gebruik.

Neder opheffen
Wil men stoppen met deze persoonlijke gewoonte dan moet deze (impliciete) neder formeel door een Rabbinaal Hof van drie leden of een enkele, algemeen erkende geleerde (Chagam) worden opgeheven. Daar het voorkomt, dat men (impliciete) geloften door omstandigheden niet gestand kan doen en omdat de praktijk van hatarat nedariem niet erg bekend is, wil ik hier enige aandacht besteden aan het opheffen van geloften.

Opheffen van geloften
Een neder verplicht tot nakoming. Het woord neder krijgt de bijbetekenis van gebonden zijn. Hatara betekent het losmaken van een dergelijke gebondenheid of gehouden zijn (vgl. Taz 228:4). Rabbenoe Nissiem (B.T. Nedariem 77b) is echter van mening, dat het woord hatara stamt van het woord hetter, wat 'geoorloofd' betekent: datgene, waaraan men tot voor kort gebonden was, wordt nu weer geoorloofd en gaat weer behoren tot het gebied, waar ieder mens vrij kan beschikken.

Mondelinge traditie
Het opheffen van geloften gebeurt door een Chagam of door een Rabbinaal Hof van drie leden, die niet allen Tora geleerden hoeven zijn. De Misjna in Chagiega (1:8) stelt: "Het opheffen van geloften zweeft in de lucht en heeft niets, waarop het kan steunen". Dit slaat uitsluitend op de bevoegdheid van een geleerde of Rabbinaal Hof om een gelofte nietig te verklaren. In de Tora wordt wel de bevoegdheid van een vader tegenover zijn dochter en van een man tegenover zijn vrouw om haar geloften in bepaalde gevallen nietig te verklaren besproken (vgl. Bemidbar 30:4 9). Een traditie in tractaat Chagiega (10a) brengt echter de meningen van Rabbi Eliëzer, Rabbi Jehosjoe'a, Rabbi Jitschak, Chananja ben achie Rabbie Jehosjoe'a en Rav Jehoeda, die allen stellen, dat het annuleren van andersoortige geloften door een Tora geleerde wel enige steun vindt in de Tora tekst. Niettemin blijft het annuleren van geloften voornamelijk een zaak van mondelinge traditie.

Terugwerkende kracht
Nadat een gelofte eenmaal is opgeheven, is het alsof er nooit een gelofte is afgelegd. Het annuleren heeft dus terugwerkende kracht. De spijtoptant moet tegenover de Chagam in alle oprechtheid verklaren, dat hij spijt heeft van het feit, dat hij ooit een gelofte heeft afgelegd. Tevens moet hij kunnen verklaren, dat er omstandigheden zijn ingetreden, die aanleiding voor hem zouden zijn geweest om de gelofte niet af te leggen, indien hij deze ten tijde van het afleggen van de gelofte had kunnen voorzien (vgl. Joré Dé’a 220:7). De spijtoptant moet de inhoud van de neder volledig 'opbiechten' tegenover de Chagam, terwijl hij volgens verschillende Wijzen tevens de reden voor het afleggen van zijn gelofte moet meedelen (vgl. echter Taz 228:19).

Moetar lach
Indien het Rabbinale Hof van drie leden of de Chagam na onderzoek tot de conclusie komen, dat de hen voorgelegde neder voor opheffing in aanmerking komt, verklaren zij tegenover de verzoeker, dat zijn gelofte is opgeheven. Deze verklaring hoeft niet in het Hebreeuws te worden afgelegd. Rosj (1250 1327) meent, dat de verklaring, dat de gelofte is opgeheven, driemaal uitgesproken moet worden. R. Sjabtai Koheen (J.D. 228:6) is van mening, dat de voorzitter van het Rabbinale Hof of de Chagam aan de opheffingsverklaring toevoegt, dat de neder zowel op aarde als tegenover de Hemel opgeheven is. Maimonides en Meïri (1249 1306) voegen nog toe, dat de voorzitter of de Chagam de verzoeker na afloop van de opheffingsprocedure op het hart moet drukken, dat hij niet te lichtvaardig mag overgaan tot het afleggen van geloften (nedariem) en dat het Rabbinale Hof volgende geloften niet meer zal opheffen, indien deze in een vlaag van woede zijn aangegaan.

1   |   2      »      
Copyright © 2011 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.